
Wet op de dividendbelasting 1965
Artikel 1
1
Onder de naam 'dividendbelasting' wordt een directe belasting geheven van degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld.
2
Voor de toepassing van deze wet worden bewijzen van deelgerechtigdheid in fondsen voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, gelijkgesteld met aandelen in vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en worden de fondsen gelijkgesteld met vennootschappen.
3
Heeft de oprichting van een in het eerste lid bedoelde vennootschap plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt die vennootschap steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd.
Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.
4
In afwijking van het eerste lid zijn van de belasting vrijgesteld degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengsten van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
5
In afwijking van het vierde lid wordt wel belasting geheven van degenen die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van belastingheffing:
a
gedurende een tijdvak van acht maanden na het einde van het tijdvak waarover artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op het lichaam van toepassing is geweest, voorzover de opbrengst de in die acht maanden op grond van artikel 28, tweede lid, onderdeel b, aan de belastingplichtigen ter beschikking te stellen winst niet te boven gaat;
b
voorzover de opbrengst het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het lichaam wordt vrijgesteld op grond van artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet te boven gaat.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
-
LJN AA8170, Eerste aanleg - meervoudig, 98/2058
Rechtsoort
Belasting
Datum uitspraak
19-05-1999
Status
gepubliceerd
Soort procedure
Eerste aanleg - meervoudig
Instantie
gepubliceerd
Rechtsoort
Gerechtshof Amsterdam'Dividendstripping': aankoop door marketmaker van "deep-in-the-money" putopties en van onderliggende aandelen vlak vóór dividenddatum; verkoop van aandelen en uitoefening putopties vlak ná dividenddatum. Belanghebbende niet aan te merken als vertegenwoordiger van belegger/optieschrijvende wederpartij... -
LJN BC0195, Voorlopige voorziening, AWB 07/4606
Rechtsoort
Belasting
Datum uitspraak
22-11-2007
Status
gepubliceerd
Soort procedure
Voorlopige voorziening
Instantie
gepubliceerd
Rechtsoort
Rechtbank Breda"Geschil over dividendbelasting ter zake van inkoop eigen aandelen door een beursgenoteerde vennootschap. De voorzieningenrechter schorst de naheffingsaanslag dividendbelasting tot het bedrag van de reeds op aangifte afgedragen dividendbelasting."